Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ3391

Datum uitspraak2009-07-22
Datum gepubliceerd2009-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200900640/1/H1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 5 februari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college) [wederpartij] onder oplegging van een last onder dwangsom gelast om zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vóór 17 maart 2008 het gebruik voor permanente bewoning van de recreatiewoning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te beëindigen en beëindigd te houden.


Uitspraak

200900640/1/H1. Datum uitspraak: 22 juli 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn, appellant, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 15 december 2008 in zaak nrs. 08/1794 en 08/1795 in het geding tussen: [wederpartij], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn. 1. Procesverloop Bij besluit van 5 februari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college) [wederpartij] onder oplegging van een last onder dwangsom gelast om zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vóór 17 maart 2008 het gebruik voor permanente bewoning van de recreatiewoning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te beëindigen en beëindigd te houden. Bij besluit van 16 september 2008 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 15 december 2008, verzonden op 16 december 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter) het door [wederpartij] tegen het besluit van 16 september 2008 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het college opgedragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen en het besluit van 5 februari 2008 geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het nieuwe besluit op bezwaar. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 januari 2009, hoger beroep ingesteld. [wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2009, waar het college, vertegenwoordigd door J. Groeneveld en W.M. van de Zedde, ambtenaren in dienst van de gemeente, en [wederpartij], in persoon, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Stuwwalrand Parkzone Zuid" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Verblijfsrecreatie". Ingevolge artikel 3.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor het bedrijfsmatig bieden van recreatief verblijf aan personen -die elders hun hoofdverblijf hebben- in tot het bedrijf behorende recreatiewoningen, groepsaccommodaties en kampeermiddelen en op tot het bedrijf behorende verzorgende gebouwen ten dienste van die personen. Ingevolge artikel 1.1, onder 39, wordt in deze voorschriften onder verblijfsrecreatie verstaan: recreatief nachtverblijf waarbij overnacht wordt in kampeermiddelen en/of recreatiewoningen. Ingevolge artikel 1.1, onder 44, wordt in deze voorschriften onder permanente bewoning verstaan het gebruik als woonadres als bedoeld in de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet gba), waaronder wordt verstaan: a. het gebruik als woning door eenzelfde persoon, (deel van) een gezin, of samenwoning op een wijze die ingevolge het bepaalde in de Wet gba noopt tot inschrijving in het persoonsregister van de gemeente, en/of b. het in de periode van 1 november tot 15 maart meer dan 70 maal ter plaatse nachtverblijf houden, terwijl betrokkene(n) niet elders daadwerkelijk over een woonadres beschikt. Ingevolge artikel 1, onder 45, wordt in deze voorschriften onder woonadres verstaan a. het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten; b. het adres waar, bij ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden tenminste twee derde van de tijd zal overnachten. Ingevolge 3.26, eerste lid, onder b, aanhef, eerste volzin, is het verboden de in het plan bedoelde gebouwen en bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemming. 2.2. Het college betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het aannemelijk heeft gemaakt dat [wederpartij] de recreatiewoning op het perceel in strijd met de gegeven bestemming gebruikt voor woondoeleinden als bedoeld in artikel 3.26, eerste lid, onder b, aanhef en eerste volzin van de planvoorschriften. 2.2.1. De Afdeling overweegt dat het op de weg van het college lag om aannemelijk te maken dat sprake is van een overtreding van de planvoorschriften en de daartoe vereiste feiten te stellen. Het was vervolgens aan [wederpartij] om die feiten, indien daartoe aanleiding bestond, te weerleggen of nader te verklaren, bij gebreke waarvan de rechter in beginsel van de juistheid van de feiten, zoals het college die heeft vastgesteld, uit dient te gaan. 2.2.2. Het college heeft eerder bij besluit van 7 maart 2005 aan [wederpartij] een last onder dwangsom opgelegd strekkende tot het beëindigen en beëindigd houden van het gebruik van de recreatiewoning op het perceel. Aan de bij besluit van 5 februari 2008 opgelegde last heeft het college ten grondslag gelegd dat de aanwijzingen dat sprake is van permanente bewoning van de recreatiewoning ongewijzigd zijn, behoudens de omstandigheid dat [wederpartij] per 1 november 2007 in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven op het adres [locatie a] te [plaats] in de gemeente [plaats]. Volgens het college beschikt [wederpartij] in [plaats] niet over een legale zelfstandige woonruimte en moet daarom worden geconcludeerd dat hij de recreatiewoning in strijd met de bestemming gebruikt. Het college verwijst daartoe naar een verslag van 13 mei 2008, waarin de conclusies van een controlebezoek aan het perceel aan de [locatie a] zijn neergelegd. Het college heeft hiermee niet de vereiste feiten gesteld om aannemelijk te maken dat [wederpartij] de recreatiewoning op het perceel heeft gebruikt in strijd met de gegeven bestemming. De verwijzing naar het dwangsombesluit van 7 maart 2005, waaraan ten grondslag was gelegd dat [wederpartij] op het adres van de recreatiewoning was ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, kan de thans opgelegde last niet dragen, nu deze omstandigheid zich niet langer voordoet. Het had op de weg van het college gelegen om naar aanleiding van de inschrijving van [wederpartij] in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente [plaats] te onderzoeken, bijvoorbeeld door het doen van waarnemingen, of [wederpartij] al dan niet hoofdverblijf houdt in de recreatiewoning op het perceel. De door het college gestelde omstandigheid dat [wederpartij] in [plaats] niet beschikt over een legale zelfstandige woonruimte, wat daar verder van zij, hoeft niet te betekenen dat [wederpartij] de recreatiewoning op het perceel heeft gebruikt in strijd met de gegeven bestemming. Dat kan ook niet worden afgeleid uit de brief van [wederpartij] aan het college van 20 november 2007, waarin hij heeft te kennen gegeven dat hij tot 1 februari recreatief zal verblijven in de recreatiewoning op het perceel. Het betoog faalt. 2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat. w.g. Konijnenbelt w.g. Van Heusden lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009 163-543.